omkomen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van omkomen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		omkomen			om te komen
	toekomend		zullen omkomen om zullen komen			te zullen omkomen om te zullen komen
voltooid	tegenwoordig		zijn omgekomen			te zijn omgekomen
	toekomend		omgekomen zullen zijn			omgekomen te zullen zijn
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	omkomend		omgekomen			ev. kom om	mv. verouderd komt om	kome om (bijzin) omkome
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
hoofdzin	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	kom om	komt om	komt om	komt om	komt om	komen om	komen om	komen om
verleden (o.v.t.)	kwam om	kwam om	kwam om	kwaamt om	kwam om	kwamen om	kwamen om	kwamen om
toekomend (o.t.t.t.)	zal omkomen	zult/zal omkomen	zult/zal omkomen	zult omkomen	zal omkomen	zullen omkomen	zullen omkomen	zullen omkomen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou omkomen	zou omkomen	zou(dt) omkomen	zoudt omkomen	zou omkomen	zouden omkomen	zouden omkomen	zouden omkomen
bijzin	.. dat ik	.. dat jij, je	.. dat u	.. dat gij	.. dat hij, zij, het	.. dat wij	.. dat jullie	.. dat zij
tegenwoordig (o.t.t.)	omkom	omkomt	omkomt	omkomt	omkomt	omkomen	omkomen	omkomen
verleden (o.v.t.)	omkwam	omkwam	omkwam	omkwaamt	omkwam	omkwamen	omkwamen	omkwamen
toekomend (o.t.t.t.)	zal omkomen om zal komen	zult/zal omkomen om zult/zal komen	zult/zal omkomen om zult/zal komen	zult omkomen om zult komen	zal omkomen om zal komen	zullen omkomen om zullen komen	zullen omkomen om zullen komen	zullen omkomen om zullen komen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou omkomen om zou komen	zou omkomen om zou komen	zou(dt) omkomen om zou(dt) komen	zoudt omkomen om zoudt komen	zou omkomen om zou komen	zouden omkomen om zouden komen	zouden omkomen om zouden komen	zouden omkomen om zouden komen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben omgekomen	bent omgekomen	bent/is omgekomen	zijt omgekomen	is omgekomen	zijn omgekomen	zijn omgekomen	zijn omgekomen
verleden (v.v.t.)	was omgekomen	was omgekomen	was omgekomen	waart omgekomen	was omgekomen	waren omgekomen	waren omgekomen	waren omgekomen
toekomend (v.t.t.t.)	zal omgekomen zijn	zal/zult omgekomen zijn	zult/zal omgekomen zijn	zult omgekomen zijn	zal omgekomen zijn	zullen omgekomen zijn	zullen omgekomen zijn	zullen omgekomen zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou omgekomen zijn	zou omgekomen zijn	zou/zoudt omgekomen zijn	zoudt omgekomen zijn	zou omgekomen zijn	zouden omgekomen zijn	zouden omgekomen zijn	zouden omgekomen zijn