kundig
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- kun·dig
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘kunde bezittend’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
- afgeleid van kunde met het achtervoegsel -ig [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | kundig | kundiger | kundigst |
verbogen | kundige | kundigere | kundigste |
partitief | kundigs | kundigers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
kundig
- in staat vaardigheden toe te passen
- Hij is een kundig onderzoeker.
Antoniemen
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen
1. in staat vaardigheden toe te passen
Gangbaarheid
- Het woord kundig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "kundig" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ "kundig" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ kundig op website: Etymologiebank.nl
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 6
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Achtervoegsel -ig in het Nederlands
- Bijvoeglijk naamwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 95 %