onoordeelkundig
Uiterlijk
- on·oor·deel·kun·dig
- afgeleid van oordeelkundig met het voorvoegsel on-
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | onoordeelkundig | onoordeelkundiger | onoordeelkundigst |
verbogen | onoordeelkundige | onoordeelkundigere | onoordeelkundigste |
partitief | onoordeelkundigs | onoordeelkundigers | - |
onoordeelkundig [1]
- zonder het vermogen om een goed oordeel te kunnen vellen; zonder verstand van zaken
- ▸ Het kon vreemd overkomen dat tante Johanne in deze kwestie even onoordeelkundig als de anderen was.[2]
- Het woord onoordeelkundig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“1968, De grote eeuw deel 7” (2017), Uitgeverij Prometheus
, ISBN 9789044633535