ketenen/vervoeging
Uiterlijk
| vervoeging van de bedrijvende vorm van ketenen | |||||||||||
|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
| onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
| onvoltooid | tegenwoordig | ketenen | te ketenen | ||||||||
| toekomend | zullen ketenen | te zullen ketenen | |||||||||
| voltooid | tegenwoordig | hebben geketend | te hebben geketend | ||||||||
| toekomend | geketend zullen hebben | geketend te zullen hebben | |||||||||
| onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
| ketenend | geketend | ev. keten | mv. verouderd ketent | ketene | |||||||
| aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
| onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
| ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
| tegenwoordig (o.t.t.) | keten | ketent | ketent | ketent | ketent | ketenen | ketenen | ketenen | |||
| verleden (o.v.t.) | ketende | ketende | ketende | ketende | ketende | ketenden | ketenden | ketenden | |||
| toekomend (o.t.t.t.) | zal ketenen | zult/zal ketenen | zult/zal ketenen | zult ketenen | zal ketenen | zullen ketenen | zullen ketenen | zullen ketenen | |||
| voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou ketenen | zou ketenen | zou(dt) ketenen | zoudt ketenen | zou ketenen | zouden ketenen | zouden ketenen | zouden ketenen | |||
| voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
| ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
| tegenwoordig (v.t.t.) | heb geketend | hebt geketend | hebt/heeft geketend | hebt geketend | heeft geketend | hebben geketend | hebben geketend | hebben geketend | |||
| verleden (v.v.t.) | had geketend | had geketend | had geketend | hadt geketend | had geketend | hadden geketend | hadden geketend | hadden geketend | |||
| toekomend (v.t.t.t.) | zal geketend hebben | zal/zult geketend hebben | zult/zal geketend hebben | zult geketend hebben | zal geketend hebben | zullen geketend hebben | zullen geketend hebben | zullen geketend hebben | |||
| voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geketend hebben | zou geketend hebben | zou/zoudt geketend hebben | zoudt geketend hebben | zou geketend hebben | zouden geketend hebben | zouden geketend hebben | zouden geketend hebben | |||
| onpersoonlijke lijdende vorm geketend worden | |||||||||||
| onvoltooid | voltooid | ||||||||||
| tegenwoordig | er wordt geketend | er is geketend | |||||||||
| verleden | er werd geketend | er was geketend | |||||||||
| toekomend | er zal geketend worden | er zal geketend zijn | |||||||||
| voorwaardelijk | er zou geketend worden | er zou geketend zijn | |||||||||
| lijdende vorm geketend worden | |||||||||||
| onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
| onvoltooid | tegenwoordig | geketend worden | geketend te worden | ||||||||
| toekomend | geketend zullen worden | geketend te zullen worden | |||||||||
| voltooid | tegenwoordig | geketend zijn | geketend te zijn | ||||||||
| toekomend | geketend zullen zijn | geketend te zullen zijn | |||||||||
| enkelvoud | meervoud | ||||||||||
| onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
| ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
| tegenwoordig (o.t.t.) | word geketend | wordt geketend | wordt geketend | wordt geketend | wordt geketend | worden geketend | worden geketend | worden geketend | |||
| verleden (o.v.t.) | werd geketend | werd geketend | werd geketend | werdt geketend | werd geketend | werden geketend | werden geketend | werden geketend | |||
| toekomend (o.t.t.t.) | zal geketend worden | zult geketend worden | zult geketend worden | zult geketend worden | zal geketend worden | zullen geketend worden | zullen geketend worden | zullen geketend worden | |||
| voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geketend worden | zou geketend worden | zou/zoudt geketend worden | zoudt geketend worden | zou geketend worden | zouden geketend worden | zouden geketend worden | zouden geketend worden | |||
| voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
| ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
| tegenwoordig (v.t.t.) | ben geketend | bent geketend | bent/is geketend | zijt geketend | is geketend | zijn geketend | zijn geketend | zijn geketend | |||
| verleden (v.v.t.) | was geketend | was geketend | was geketend | waart geketend | was geketend | waren geketend | waren geketend | waren geketend | |||
| toekomend (v.t.t.t.) | zal geketend zijn | zult geketend zijn | zult geketend zijn | zult geketend zijn | zal geketend zijn | zullen geketend zijn | zullen geketend zijn | zullen geketend zijn | |||
| voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geketend zijn | zou geketend zijn | zou/zoudt geketend zijn | zoudt geketend zijn | zou geketend zijn | zouden geketend zijn | zouden geketend zijn | zouden geketend zijn | |||