hoefdier

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hoef·dier
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord hoefdier hoefdieren
verkleinwoord hoefdiertje hoefdiertjes

Zelfstandig naamwoord

het hoefdiero

  1. (dierkunde) benaming voor een groot, viervoetig, meestal plantenetend zoogdier dat (vaak zeer harde) voortdurend doorgroeiende hoeven bezit
Hyperoniemen
Hyponiemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

95 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen


Afrikaans

enkelvoud meervoud
naamwoord hoefdier hoefdiere

Zelfstandig naamwoord

hoefdier

  1. (dierkunde) hoefdier