Naar inhoud springen

dode

Uit WikiWoordenboek
dode in lijkkist
  • do·de
  • Afgeleid van dood met het achtervoegsel -e

dode

  1. verbogen vorm van de stellende trap van dood
    • Als men dode vogels in het water ziet, moet dat direct bij de gemeente gemeld worden. 
     'Waaraan is onze zuster Maren Brandt gestorven?' Nella ziet haar dode schoonzuster voor zich, de bebloede lakens, de pasgeboren Thea, de verstrengelde ledematen van Otto en Maren, hun geheimen diep in Marens levende lichaam begraven.[1]
     Ik staarde haar aan; door het zweet had het blonde haar op haar voorhoofd de kleur van een dode muis aangenomen.[2]
vervoeging van
doden

dode

  1. aanvoegende wijs van doden
    • Indien hij zegt dat men dode, zo doden zij. [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord dode doden
verkleinwoord - -

dedodev/m

  1. iemand die dood is, een gestorvene, overledene, lijk
    • De dode werd begraven. 
     Ze raakte Olives hoofd aan, en voelde zichzelf ook dood - een dode die leefde, een geestverschijning met vlees op haar botten.[2]
     Van dode levenden werden wij levende doden.[4]

dode

  1. datief mannelijk  van dood, archaïsche vorm die in enkele staande uitdrukkingen voorkomt
98 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[5]
  1. Jesse Burton vert. Mieke Trouw-Luyckx
    “Het huis aan de gouden bocht” (2014), Luitingh-Sijthoff op Wikipedia, ISBN 9789021809526
  2. 1 2
    Jessie Burton vert. Marja Borg
    “De muze” (2017), Luitingh-Sijthoff op Wikipedia, ISBN 9789024574704
  3. Ezra, Oude Testament
  4. All-inclusive” op Wikipedia (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht op Wikipedia, ISBN 90-229-9182-2
  5. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
enkelvoud meervoud
naamwoord dode dodes

dode

  1. dode