dilateren/vervoeging
Uiterlijk
vervoeging van de bedrijvende vorm van dilateren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | dilateren | te dilateren | ||||||||
toekomend | zullen dilateren | te zullen dilateren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gedilateerd | te hebben gedilateerd | ||||||||
toekomend | gedilateerd zullen hebben | gedilateerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
dilaterend | gedilateerd | ev. dilateer |
mv. verouderd dilateert |
dilatere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | dilateer | dilateert | dilateert | dilateert | dilateert | dilateren | dilateren | dilateren | |||
verleden (o.v.t.) | dilateerde | dilateerde | dilateerde | dilateerde | dilateerde | dilateerden | dilateerden | dilateerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal dilateren | zult/zal dilateren | zult/zal dilateren | zult dilateren | zal dilateren | zullen dilateren | zullen dilateren | zullen dilateren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou dilateren | zou dilateren | zou(dt) dilateren | zoudt dilateren | zou dilateren | zouden dilateren | zouden dilateren | zouden dilateren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gedilateerd | hebt gedilateerd | hebt/heeft gedilateerd | hebt gedilateerd | heeft gedilateerd | hebben gedilateerd | hebben gedilateerd | hebben gedilateerd | |||
verleden (v.v.t.) | had gedilateerd | had gedilateerd | had gedilateerd | hadt gedilateerd | had gedilateerd | hadden gedilateerd | hadden gedilateerd | hadden gedilateerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gedilateerd hebben | zal/zult gedilateerd hebben | zult/zal gedilateerd hebben | zult gedilateerd hebben | zal gedilateerd hebben | zullen gedilateerd hebben | zullen gedilateerd hebben | zullen gedilateerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gedilateerd hebben | zou gedilateerd hebben | zou/zoudt gedilateerd hebben | zoudt gedilateerd hebben | zou gedilateerd hebben | zouden gedilateerd hebben | zouden gedilateerd hebben | zouden gedilateerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gedilateerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gedilateerd | er is gedilateerd | |||||||||
verleden | er werd gedilateerd | er was gedilateerd | |||||||||
toekomend | er zal gedilateerd worden | er zal gedilateerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gedilateerd worden | er zou gedilateerd zijn | |||||||||
lijdende vorm gedilateerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gedilateerd worden | gedilateerd te worden | ||||||||
toekomend | gedilateerd zullen worden | gedilateerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gedilateerd zijn | gedilateerd te zijn | ||||||||
toekomend | gedilateerd zullen zijn | gedilateerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gedilateerd | wordt gedilateerd | wordt gedilateerd | wordt gedilateerd | wordt gedilateerd | worden gedilateerd | worden gedilateerd | worden gedilateerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gedilateerd | werd gedilateerd | werd gedilateerd | werdt gedilateerd | werd gedilateerd | werden gedilateerd | werden gedilateerd | werden gedilateerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gedilateerd worden | zult gedilateerd worden | zult gedilateerd worden | zult gedilateerd worden | zal gedilateerd worden | zullen gedilateerd worden | zullen gedilateerd worden | zullen gedilateerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gedilateerd worden | zou gedilateerd worden | zou/zoudt gedilateerd worden | zoudt gedilateerd worden | zou gedilateerd worden | zouden gedilateerd worden | zouden gedilateerd worden | zouden gedilateerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gedilateerd | bent gedilateerd | bent/is gedilateerd | zijt gedilateerd | is gedilateerd | zijn gedilateerd | zijn gedilateerd | zijn gedilateerd | |||
verleden (v.v.t.) | was gedilateerd | was gedilateerd | was gedilateerd | waart gedilateerd | was gedilateerd | waren gedilateerd | waren gedilateerd | waren gedilateerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gedilateerd zijn | zult gedilateerd zijn | zult gedilateerd zijn | zult gedilateerd zijn | zal gedilateerd zijn | zullen gedilateerd zijn | zullen gedilateerd zijn | zullen gedilateerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gedilateerd zijn | zou gedilateerd zijn | zou/zoudt gedilateerd zijn | zoudt gedilateerd zijn | zou gedilateerd zijn | zouden gedilateerd zijn | zouden gedilateerd zijn | zouden gedilateerd zijn |