dilateer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • di·la·teer

Werkwoord

vervoeging van
dilateren

dilateer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dilateren
    • Ik dilateer. 
  2. gebiedende wijs van dilateren
    • Dilateer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dilateren
    • Dilateer je?