dien

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dien
Woordherkomst en -opbouw
  • [aanwijzend voornaamwoord]: die met de uitgang -n
  • [zelfstandig naamwoord]: van Hebreeuws [1]

Aanwijzend voornaamwoord

dien

  1. (verouderd) accusatief en datief m van die
  2. (verouderd) datief o van dat
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Opmerkingen
  • dien m
  1. verouderde spelling of vorm van die, accusatief, tot 1946/47

Werkwoord

vervoeging van
dienen

dien

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dienen
    • Ik dien. 
  2. gebiedende wijs van dienen
    • Dien! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dienen
    • Dien je? 
     Aangezien jij daarbij geen passende verantwoordingen wilt nemen, dien ik nu op mijn strepen te gaan staan.[2]
enkelvoud meervoud
naamwoord dien diniem
verkleinwoord

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als zelfstandig naamwoord

Zelfstandig naamwoord

dien v/m

  1. (Jiddisch-Hebreeuws) recht
  2. (Jiddisch-Hebreeuws) rechtsregel
  3. (Jiddisch-Hebreeuws) rechtszaak
  4. (Jiddisch-Hebreeuws) gerechtelijke uitspraak, vonnis
Verwante begrippen

Verwijzingen


Middelnederlands

m v o mv
nominatief die die dat die
genitief des der des der
datief dien der dien dien
accusatief dien die dat die

Lidwoord

dien

  1. datief m, o en mv van het bepaald lidwoord
  2. accusatief m van het bepaald lidwoord: de