bewiesen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van bewiesen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		bewiesen			te bewiesen
	toekomend		zullen bewiesen			te zullen bewiesen
voltooid	tegenwoordig		hebben bewiest			te hebben bewiest
	toekomend		bewiest zullen hebben			bewiest te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	bewiesend		bewiest			ev. bewies	mv. verouderd bewiest	bewiese
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	bewies	bewiest	bewiest	bewiest	bewiest	bewiesen	bewiesen	bewiesen
verleden (o.v.t.)	bewieste	bewieste	bewieste	bewieste	bewieste	bewiesten	bewiesten	bewiesten
toekomend (o.t.t.t.)	zal bewiesen	zult/zal bewiesen	zult/zal bewiesen	zult bewiesen	zal bewiesen	zullen bewiesen	zullen bewiesen	zullen bewiesen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou bewiesen	zou bewiesen	zou(dt) bewiesen	zoudt bewiesen	zou bewiesen	zouden bewiesen	zouden bewiesen	zouden bewiesen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb bewiest	hebt bewiest	hebt/heeft bewiest	hebt bewiest	heeft bewiest	hebben bewiest	hebben bewiest	hebben bewiest
verleden (v.v.t.)	had bewiest	had bewiest	had bewiest	hadt bewiest	had bewiest	hadden bewiest	hadden bewiest	hadden bewiest
toekomend (v.t.t.t.)	zal bewiest hebben	zal/zult bewiest hebben	zult/zal bewiest hebben	zult bewiest hebben	zal bewiest hebben	zullen bewiest hebben	zullen bewiest hebben	zullen bewiest hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou bewiest hebben	zou bewiest hebben	zou/zoudt bewiest hebben	zoudt bewiest hebben	zou bewiest hebben	zouden bewiest hebben	zouden bewiest hebben	zouden bewiest hebben
onpersoonlijke lijdende vorm bewiest worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt bewiest				er is bewiest
verleden	er werd bewiest				er was bewiest
toekomend	er zal bewiest worden				er zal bewiest zijn
voorwaardelijk	er zou bewiest worden				er zou bewiest zijn
lijdende vorm bewiest worden
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		bewiest worden			bewiest te worden
	toekomend		bewiest zullen worden			bewiest te zullen worden
voltooid	tegenwoordig		bewiest zijn			bewiest te zijn
	toekomend		bewiest zullen zijn			bewiest te zullen zijn
	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (o.t.t.)	word bewiest	wordt bewiest	wordt bewiest	wordt bewiest	wordt bewiest	worden bewiest	worden bewiest	worden bewiest
verleden (o.v.t.)	werd bewiest	werd bewiest	werd bewiest	werdt bewiest	werd bewiest	werden bewiest	werden bewiest	werden bewiest
toekomend (o.t.t.t.)	zal bewiest worden	zult bewiest worden	zult bewiest worden	zult bewiest worden	zal bewiest worden	zullen bewiest worden	zullen bewiest worden	zullen bewiest worden
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou bewiest worden	zou bewiest worden	zou/zoudt bewiest worden	zoudt bewiest worden	zou bewiest worden	zouden bewiest worden	zouden bewiest worden	zouden bewiest worden
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben bewiest	bent bewiest	bent/is bewiest	zijt bewiest	is bewiest	zijn bewiest	zijn bewiest	zijn bewiest
verleden (v.v.t.)	was bewiest	was bewiest	was bewiest	waart bewiest	was bewiest	waren bewiest	waren bewiest	waren bewiest
toekomend (v.t.t.t.)	zal bewiest zijn	zult bewiest zijn	zult bewiest zijn	zult bewiest zijn	zal bewiest zijn	zullen bewiest zijn	zullen bewiest zijn	zullen bewiest zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou bewiest zijn	zou bewiest zijn	zou/zoudt bewiest zijn	zoudt bewiest zijn	zou bewiest zijn	zouden bewiest zijn	zouden bewiest zijn	zouden bewiest zijn