bewiesen
Uiterlijk
- be·wie·sen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
bewiesen |
bewieste |
bewiest |
zwak -t | volledig |
bewiesen
- overgankelijk betoveren, beheksen, magisch kwaad aan iemand berokkenen
- ▸ ‘Ellendige katti! Ik zou me nie verwonderen als 't nie zomaar zomaar kat is! Want dat beest is zó zwart, zó zwart, dat nie te zeggen! Dan als je naar 't kijkt! Míjn god! Die kat hypnotiséért je! Deze kat móet een kwaaie geest d'rin hebben! Fade, als 't was nacht zo, dan dééd 't iets met je! Katten zijn zó kwaaddadig! Vooral die ‘bewieste!’[1]
vervoeging van |
---|
bewiesen |
bewiesen
- meervoud tegenwoordige tijd van bewiesen
vervoeging van |
---|
bewassen |
bewiesen
- meervoud verleden tijd van bewassen
- Wij bewiesen.
- Jullie bewiesen.
- Zij bewiesen.
- Wij bewiesen.
- Het woord bewiesen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑
Weblink bron “Djari/Erven”
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 8
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 3 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zwak werkwoord (-t) in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Niet-samengesteld werkwoord in het Nederlands
- Overgankelijk werkwoord in het Nederlands
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal