afranselen/vervoeging
Uiterlijk
vervoeging van de bedrijvende vorm van afranselen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | afranselen | af te ranselen | ||||||||
toekomend | zullen afranselen af zullen ranselen |
te zullen afranselen af te zullen ranselen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben afgeranseld | te hebben afgeranseld | ||||||||
toekomend | afgeranseld zullen hebben | afgeranseld te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
afranselend | afgeranseld | ev. ransel af |
mv. verouderd ranselt af |
ransele af (bijzin) afransele | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | ransel af | ranselt af | ranselt af | ranselt af | ranselt af | ranselen af | ranselen af | ranselen af | |||
verleden (o.v.t.) | ranselde af | ranselde af | ranselde af | ranselde af | ranselde af | ranselden af | ranselden af | ranselden af | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal afranselen | zult/zal afranselen | zult/zal afranselen | zult afranselen | zal afranselen | zullen afranselen | zullen afranselen | zullen afranselen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afranselen | zou afranselen | zou(dt) afranselen | zoudt afranselen | zou afranselen | zouden afranselen | zouden afranselen | zouden afranselen | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | afransel | afranselt | afranselt | afranselt | afranselt | afranselen | afranselen | afranselen | |||
verleden (o.v.t.) | afranselde | afranselde | afranselde | afranselde | afranselde | afranselden | afranselden | afranselden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal afranselen af zal ranselen |
zult/zal afranselen af zult/zal ranselen |
zult/zal afranselen af zult/zal ranselen |
zult afranselen af zult ranselen |
zal afranselen af zal ranselen |
zullen afranselen af zullen ranselen |
zullen afranselen af zullen ranselen |
zullen afranselen af zullen ranselen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afranselen af zou ranselen |
zou afranselen af zou ranselen |
zou(dt) afranselen af zou(dt) ranselen |
zoudt afranselen af zoudt ranselen |
zou afranselen af zou ranselen |
zouden afranselen af zouden ranselen |
zouden afranselen af zouden ranselen |
zouden afranselen af zouden ranselen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb afgeranseld | hebt afgeranseld | hebt/heeft afgeranseld | hebt afgeranseld | heeft afgeranseld | hebben afgeranseld | hebben afgeranseld | hebben afgeranseld | |||
verleden (v.v.t.) | had afgeranseld | had afgeranseld | had afgeranseld | hadt afgeranseld | had afgeranseld | hadden afgeranseld | hadden afgeranseld | hadden afgeranseld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal afgeranseld hebben | zal/zult afgeranseld hebben | zult/zal afgeranseld hebben | zult afgeranseld hebben | zal afgeranseld hebben | zullen afgeranseld hebben | zullen afgeranseld hebben | zullen afgeranseld hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou afgeranseld hebben | zou afgeranseld hebben | zou/zoudt afgeranseld hebben | zoudt afgeranseld hebben | zou afgeranseld hebben | zouden afgeranseld hebben | zouden afgeranseld hebben | zouden afgeranseld hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm afgeranseld worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt afgeranseld | er is afgeranseld | |||||||||
verleden | er werd afgeranseld | er was afgeranseld | |||||||||
toekomend | er zal afgeranseld worden | er zal afgeranseld zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou afgeranseld worden | er zou afgeranseld zijn | |||||||||
lijdende vorm afgeranseld worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | afgeranseld worden | afgeranseld te worden | ||||||||
toekomend | afgeranseld zullen worden | afgeranseld te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | afgeranseld zijn | afgeranseld te zijn | ||||||||
toekomend | afgeranseld zullen zijn | afgeranseld te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word afgeranseld | wordt afgeranseld | wordt afgeranseld | wordt afgeranseld | wordt afgeranseld | worden afgeranseld | worden afgeranseld | worden afgeranseld | |||
verleden (o.v.t.) | werd afgeranseld | werd afgeranseld | werd afgeranseld | werdt afgeranseld | werd afgeranseld | werden afgeranseld | werden afgeranseld | werden afgeranseld | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal afgeranseld worden | zult afgeranseld worden | zult afgeranseld worden | zult afgeranseld worden | zal afgeranseld worden | zullen afgeranseld worden | zullen afgeranseld worden | zullen afgeranseld worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afgeranseld worden | zou afgeranseld worden | zou/zoudt afgeranseld worden | zoudt afgeranseld worden | zou afgeranseld worden | zouden afgeranseld worden | zouden afgeranseld worden | zouden afgeranseld worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben afgeranseld | bent afgeranseld | bent/is afgeranseld | zijt afgeranseld | is afgeranseld | zijn afgeranseld | zijn afgeranseld | zijn afgeranseld | |||
verleden (v.v.t.) | was afgeranseld | was afgeranseld | was afgeranseld | waart afgeranseld | was afgeranseld | waren afgeranseld | waren afgeranseld | waren afgeranseld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal afgeranseld zijn | zult afgeranseld zijn | zult afgeranseld zijn | zult afgeranseld zijn | zal afgeranseld zijn | zullen afgeranseld zijn | zullen afgeranseld zijn | zullen afgeranseld zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou afgeranseld zijn | zou afgeranseld zijn | zou/zoudt afgeranseld zijn | zoudt afgeranseld zijn | zou afgeranseld zijn | zouden afgeranseld zijn | zouden afgeranseld zijn | zouden afgeranseld zijn |