afranselden

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·ran·sel·den

Werkwoord

vervoeging van
afranselen

afranselden

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van afranselen
    • ...dat wij afranselden. 
    • ...dat jullie afranselden. 
    • ...dat zij afranselden.