Naar inhoud springen

aansteken

Uit WikiWoordenboek
  • aan·ste·ken
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aansteken
/'anstekə(n)/
stak aan
/stɑk ʔan/
aangestoken
/'anɣəstokə(n)/
klasse 4 volledig

aansteken

  1. overgankelijk doen ontbranden
    • Met een aansteker kun je de sigaret aansteken. 
     Het aansteken van branden moet dus verboden worden.[1]
  2. overgankelijk met iets scherps vastmaken
  3. overgankelijk beginnen uit iets te tappen
  4. overgankelijk besmetten met een begin van rotting
    • Ik ben door hem aangestoken met de griep. 
     Teresa hoorde Olives adem even haperen voordat ze weer een diepe hijs van haar vaders sigaret nam. 'Ik voel soms gewoon dat ze me ermee zal aansteken, dat voel ik in mijn botten.' Olive keek Teresa aan. 'Denk je dat het besmettelijk is, Tere?'[2]
  5. overgankelijk (valkerij) het herstellen van een gebroken of beschadigde staart- of vleugelpen met behulp van een aansteeknaald
  • [1] een kaars aansteken
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[3]
  1. Bronlink Weblink bron
    nieuwsbegrip.nl
    “Bosbranden in het Amazonegebied” (26-8-2019), CED-groep
  2. Jessie Burton (vert.Marja Borg)
    “De muze” (2017), Luitingh-Sijthoff op Wikipedia, ISBN 9789024574704
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be