aansteker
Uiterlijk
- aan·ste·ker
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | aansteker | aanstekers |
verkleinwoord | aanstekertje | aanstekertjes |
de aansteker m
- (gereedschap) apparaatje om vuur te maken
- ▸ ' Met trage passen ging hij hen voor de houten trap op en toen ze waren gaan zitten, stak Lowrie een sigaret tussen zijn neerwaarts gebogen lippen en begon met een aansteker te knippen.[2]
- ▸ Quick stak opnieuw een sigaret op. Ze hield de aansteker zo stevig vast dat haar knokkels wit werden. Ze blies de blauwige rook uit. 'Nee, ik ken hem niet. Ik bekommer me gewoon om jou. Dat is mijn taak. Ik heb je aangenomen, ik waardeer je, en ik wil dat je niets akeligs overkomt. Mannen zijn niet altijd. Nou ja, als je maar niets doet wat je niet wilt.'[3]
- brandstichter
1. apparaatje om vuur te maken
- Het woord aansteker staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "aansteker" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ aansteker op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Amanda Block“De verloren verteller” (2021), The house of books, ISBN 9789044363647
- ↑ Jessie Burton (vert.Marja Borg)“De muze” (2017), Luitingh-Sijthoff
, ISBN 9789024574704
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 9
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 3 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Achtervoegsel -er in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Gereedschap in het Nederlands
- WikiWoordenboek:Pagina's die ISBN magische koppelingen gebruiken
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 99 %