achtervoegsel

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  achtervoegsel    (hulp, bestand)
• IPA: /'ɑx.tər.vux.səl/

Woordafbreking

• ach·ter·voeg·sel

Woordherkomst en -opbouw

• Afleiding van achtervoegen met het achtervoegsel -sel.

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	achtervoegsel	achtervoegsels
verkleinwoord	achtervoegseltje	achtervoegseltjes

Zelfstandig naamwoord

achtervoegsel o

1. (taalkunde) een woorddeel dat achter de stam van een woord gevoegd wordt

Synoniemen

• suffix

Verwante begrippen

• Nederlandse achtervoegsels: -aar, -baar, -dom, -heid, -ig, -ing, -isch, -lijk, -loos, -sel, -te, -teit, -zaam

Woorddelen in het Nederlands (nld)
toevoegsel • voorvoegsel • achtervoegsel • invoegsel • omvoegsel affix • prefix • suffix • interfix • circumfix

Vertalingen

    1. een woorddeel dat achter de stam van een woord gevoegd wordt   

Duits: Suffix (de) o Engels: suffix (en) Frans: suffixe (fr) m Italiaans: suffisso (it) m Koerdisch: paşgir (ku)

Pools: przyrostek (pl) m Portugees: sufixo (pt) m Spaans: sufijo (es) m Zweeds: suffix (sv)

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.