affix

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·fix
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het modern Latijn, in de betekenis van ‘toevoegsel’ voor het eerst aangetroffen in 1911 [1]
  • Van het Latijnse affixus [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord affix affixen
verkleinwoord affixje affixjes

Zelfstandig naamwoord

het affixo

  1. (taalkunde) een gebonden morfeem dat aan een ander morfeem wordt vastgehecht om zo een nieuw woord te vormen
    • De rol van het affix in de afleiding of samenstelling wordt weergegeven door een verticale streep. 
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
Verwante begrippen
Woorddelen in het Nederlands (nld)

toevoegselvoorvoegselachtervoegselinvoegselomvoegsel
affixprefixsuffixinterfixcircumfix

Vertalingen

Gangbaarheid

37 % van de Nederlanders;
47 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen