Laden
Niet te verwarren met: laden, Läden |
Duits
Uitspraak
Woordafbreking
- La·den
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | der Laden | die Läden ook: Laden |
genitief | des Ladens | der Läden ook: Laden |
datief | dem Laden | den Läden ook: Laden |
accusatief | den Laden | die Läden ook: Laden |
Zelfstandig naamwoord
Laden, m
- bedrijf, magazijn, nering, shop, warenhuis, winkel, zaak
- «Der Montagmorgen wird in den Niederlanden von vielen Läden benutzt, um die Vorräte aufzufüllen.»
- De maandagochtend wordt in Nederland door veel winkels gebruikt om de voorraden op peil te brengen.
- «Der Montagmorgen wird in den Niederlanden von vielen Läden benutzt, um die Vorräte aufzufüllen.»
- blind, luik, vensterkuik
Synoniemen
- [1]: Geschäft
Afgeleide begrippen
|
|
|