Naar inhoud springen

Kapp

Uit WikiWoordenboek
enkelvoud meervoud
Kapp Käpp

Kapp

  1. hoofd


  • Kapp
  • Afkomstig van het Duitse zelfstandige naamwoord Kappe
enkelvoud
(onbepaald)
enkelvoud
(bepaald)
meervoud
(onbepaald)
meervoud
(bepaald)
nominatief en Kapp die Kapp Kappe die Kappe
datief re Kapp der Kapp Kappe de Kappe
accusatief en Kapp die Kapp Kappe die Kappe

Kapp, v

  1. (kleding) kap, muts, pet; beschermkap
  2. (kleding) hoed
  3. (kleding) biretta
  4. (schoeisel) de neus van een schoen
  5. (historisch), (landbouw) de bedekking van op schoven gezet graan
  6. (historisch), (landbouw) U-vormig stuk aan het uiteinde van het handvat van een dorsvlegel
  • [1]: Er hot en Kapp uff.
Hij is aangeschoten.
  • Duits:
    • [1]: Kappe, v, Mütze, v; Schutzkappe, v
    • [2]: Hut, m
    • [3]: Barett, o, Birett, o
    • [4]: die Zehenkappe von einem Schuh
    • [5]: die Abdeckung einer Getreidehocke
    • [6]: das u-förmige Stück am Ende des Griffs von einem Klöppel
  • Engels:
    • [1]: cap
    • [2]: hat
    • [3]: biretta
    • [4]: toe cap (of a shoe)
    • [5]: sheaf covering of a shock of grain
    • [6]: U-shaped piece at the end of the handle of a flail