schoeisel

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • schoei·sel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord schoeisel schoeisels
verkleinwoord schoeiseltje schoeiseltjes

Zelfstandig naamwoord

schoeisel o

  1. (schoeisel) alles wat men om de voeten heen kan dragen, zoals schoenen en laarzen
    • Doe je schoeisel uit voordat je de kamer inloopt! 
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be