zoo

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zoo
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zoo zoos
verkleinwoord zootje zootjes

Zelfstandig naamwoord

zoo m

  1. verzameling levende, oorspronkelijk wilde dieren die in een vaak parkachtige omgeving in gevangenschap worden gehouden om het publiek de gelegenheid te geven ze te kunnen bekijken
Synoniemen
Vertalingen

Bijwoord

zoo

  1. verouderde spelling of vorm van zo tot 1935/46
    • Waarom loop je mij zoo straal voorbij, mijn schat? 

Gangbaarheid

81 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen


Engels

Uitspraak
Woordafbreking
  • zoo
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
zoo zoos

Zelfstandig naamwoord

zoo

  1. dierentuin


Noors

Uitspraak
Woordafbreking
  • zoo
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

zoo m

  1. dierentuin, zoo, diergaarde
Verbuiging
m enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   zoo     zooen     zooer     zooene  
genitief   zoos     zooens     zooers     zooenes  
Synoniemen
Uitdrukkingen en gezegden
  • London zoo
De Londense dierentuin


Nynorsk

Uitspraak
Woordafbreking
  • zoo
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

zoo m

  1. dierentuin, zoo, diergaarde
Verbuiging
m enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   zoo     zooen     zooar     zooane  
genitief                        
Synoniemen
Uitdrukkingen en gezegden
  • London zoo
De Londense dierentuin


Spaans

enkelvoud meervoud
zoo zoos

Zelfstandig naamwoord

zoo m

  1. dierentuin, zoo, diergaarde