vita

Uit WikiWoordenboek

Faeröers

Uitspraak
  • IPA: /ˈviːta/

Werkwoord

vita

  1. weten


Hongaars

Uitspraak

Zelfstandig naamwoord

vita

  1. argument


IJslands

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden tijd voltooid deelwoord
(supinum)
3e pers enk. 1e pers mv.
vita vissi vissum vitað
volledig

Werkwoord

vita

  1. weten

Werkwoord

vita

  1. derde persoon meervoud tegenwoordige tijd aantonende wijs van vita


Italiaans

Uitspraak

Zelfstandig naamwoord

vita v

  1. leven
  2. taille


Latijn

Uitspraak

Zelfstandig naamwoord

vīta v

  1. leven
Verbuiging


Swahili

Uitspraak

Zelfstandig naamwoord

vita

  1. (politiek) (militair) oorlog

Meer informatie