verwarren/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van verwarren
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		verwarren			te verwarren
	toekomend		zullen verwarren			te zullen verwarren
voltooid	tegenwoordig		hebben verward			te hebben verward
	toekomend		verward zullen hebben			verward te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	verwarrend		verward			ev. verwar	mv. verouderd verwart	verwarre
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	verwar	verwart	verwart	verwart	verwart	verwarren	verwarren	verwarren
verleden (o.v.t.)	verwarde	verwarde	verwarde	verwarde	verwarde	verwarden	verwarden	verwarden
toekomend (o.t.t.t.)	zal verwarren	zult/zal verwarren	zult/zal verwarren	zult verwarren	zal verwarren	zullen verwarren	zullen verwarren	zullen verwarren
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou verwarren	zou verwarren	zou(dt) verwarren	zoudt verwarren	zou verwarren	zouden verwarren	zouden verwarren	zouden verwarren
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb verward	hebt verward	hebt/heeft verward	hebt verward	heeft verward	hebben verward	hebben verward	hebben verward
verleden (v.v.t.)	had verward	had verward	had verward	hadt verward	had verward	hadden verward	hadden verward	hadden verward
toekomend (v.t.t.t.)	zal verward hebben	zal/zult verward hebben	zult/zal verward hebben	zult verward hebben	zal verward hebben	zullen verward hebben	zullen verward hebben	zullen verward hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou verward hebben	zou verward hebben	zou/zoudt verward hebben	zoudt verward hebben	zou verward hebben	zouden verward hebben	zouden verward hebben	zouden verward hebben
onpersoonlijke lijdende vorm verward worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt verward				er is verward
verleden	er werd verward				er was verward
toekomend	er zal verward worden				er zal verward zijn
voorwaardelijk	er zou verward worden				er zou verward zijn
lijdende vorm verward worden
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		verward worden			verward te worden
	toekomend		verward zullen worden			verward te zullen worden
voltooid	tegenwoordig		verward zijn			verward te zijn
	toekomend		verward zullen zijn			verward te zullen zijn
	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (o.t.t.)	word verward	wordt verward	wordt verward	wordt verward	wordt verward	worden verward	worden verward	worden verward
verleden (o.v.t.)	werd verward	werd verward	werd verward	werdt verward	werd verward	werden verward	werden verward	werden verward
toekomend (o.t.t.t.)	zal verward worden	zult verward worden	zult verward worden	zult verward worden	zal verward worden	zullen verward worden	zullen verward worden	zullen verward worden
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou verward worden	zou verward worden	zou/zoudt verward worden	zoudt verward worden	zou verward worden	zouden verward worden	zouden verward worden	zouden verward worden
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben verward	bent verward	bent/is verward	zijt verward	is verward	zijn verward	zijn verward	zijn verward
verleden (v.v.t.)	was verward	was verward	was verward	waart verward	was verward	waren verward	waren verward	waren verward
toekomend (v.t.t.t.)	zal verward zijn	zult verward zijn	zult verward zijn	zult verward zijn	zal verward zijn	zullen verward zijn	zullen verward zijn	zullen verward zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou verward zijn	zou verward zijn	zou/zoudt verward zijn	zoudt verward zijn	zou verward zijn	zouden verward zijn	zouden verward zijn	zouden verward zijn