Naar inhoud springen

vals

Uit WikiWoordenboek
  • vals
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen vals valser valst
verbogen valse valsere valste
partitief vals valsers -

vals

  1. niet echt, niet legitiem, niet eerlijk, nagemaakt om voor echt door te gaan
    • Dit zijn valse biljetten van €20. 
    • Eerst dacht ik dat hij gewoon veel geluk had, maar toen merkte ik dat het vals spel was. 
  2. grappig met een gemene, plagende ondertoon
     De dames vertelden me volop over hun paarden en plaagden elkaar met valse grapjes.[4]
  3. bij huisdieren: geneigd tot wangedrag, zoals onverhoeds bijten
    • Deze hond is mishandeld en daardoor vals geworden. 
  4. (muziek) met onzuivere tonen
    • Hij zingt zo vals dat het pijn doet aan je oren. 
    • Bel de stemmer eens, want de piano is alweer vals. 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[5]


  • vals
Naar frequentie 15614

vals, m

  1. onbepaalde vorm genitief enkelvoud van val


enkelvoud meervoud
vals valses

vals m

  1. wals (soort dans)


vals

  1. wals (soort dans)
  2. walsmuziek