twijfelen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van twijfelen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		twijfelen			te twijfelen
	toekomend		zullen twijfelen			te zullen twijfelen
voltooid	tegenwoordig		hebben getwijfeld			te hebben getwijfeld
	toekomend		getwijfeld zullen hebben			getwijfeld te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	twijfelend		getwijfeld			ev. twijfel	mv. verouderd twijfelt	twijfele
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	twijfel	twijfelt	twijfelt	twijfelt	twijfelt	twijfelen	twijfelen	twijfelen
verleden (o.v.t.)	twijfelde	twijfelde	twijfelde	twijfelde	twijfelde	twijfelden	twijfelden	twijfelden
toekomend (o.t.t.t.)	zal twijfelen	zult/zal twijfelen	zult/zal twijfelen	zult twijfelen	zal twijfelen	zullen twijfelen	zullen twijfelen	zullen twijfelen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou twijfelen	zou twijfelen	zou(dt) twijfelen	zoudt twijfelen	zou twijfelen	zouden twijfelen	zouden twijfelen	zouden twijfelen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb getwijfeld	hebt getwijfeld	hebt/heeft getwijfeld	hebt getwijfeld	heeft getwijfeld	hebben getwijfeld	hebben getwijfeld	hebben getwijfeld
verleden (v.v.t.)	had getwijfeld	had getwijfeld	had getwijfeld	hadt getwijfeld	had getwijfeld	hadden getwijfeld	hadden getwijfeld	hadden getwijfeld
toekomend (v.t.t.t.)	zal getwijfeld hebben	zal/zult getwijfeld hebben	zult/zal getwijfeld hebben	zult getwijfeld hebben	zal getwijfeld hebben	zullen getwijfeld hebben	zullen getwijfeld hebben	zullen getwijfeld hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou getwijfeld hebben	zou getwijfeld hebben	zou/zoudt getwijfeld hebben	zoudt getwijfeld hebben	zou getwijfeld hebben	zouden getwijfeld hebben	zouden getwijfeld hebben	zouden getwijfeld hebben