spoed
Inhoud
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- spoed
Woordherkomst en -opbouw
|
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | spoed | |
verkleinwoord | spoedje | spoedjes |
Zelfstandig naamwoord
spoed m
- de noodzaak tot het maken van haast
- Daar is spoed bij.
- (techniek) de afstand tussen twee punten van een schroefdraad die verschillen door één omwenteling
- Deze schroef heeft niet de juiste spoed en past dus niet.
- de afdeling in een ziekenhuis waar patiënten die snel hulp nodig hebben behandeld worden
- Hij werd onmiddellijk naar de spoed gebracht.
- Jaarlijks belanden 12.000 Nederlandse kinderen van 0 tot 14 jaar op de spoed na een ongeluk met een speeltoestel.[2]
Verwante begrippen
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
Meer informatie
- Zie de doorverwijspagina op Wikipedia voor meer informatie.
Werkwoord
vervoeging van |
---|
spoeden |
spoed
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van spoeden
- Ik spoed.
- gebiedende wijs van spoeden
- Spoed!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van spoeden
- Spoed je?
Gangbaarheid
- Het woord spoed staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'spoed' herkend door
100 % | van de Nederlanders |
100 % | van de Vlamingen. |