prisa

Uit WikiWoordenboek

Noors

Woordafbreking
  • pri·sa
Naar frequentie zeldzaam

Werkwoord

prisa

  1. verleden tijd van prise
  2. voltooid deelwoord van prise
Schrijfwijzen

Zelfstandig naamwoord

prisa, v

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van prise
Schrijfwijzen


Nynorsk

Woordafbreking
  • pri·sa


Werkwoord 1:

Werkwoord

prisa

  1. onbepaalde wijs, tweede vorm naast prise, zie aldaar

prisa

  1. verleden tijd van prisa
  2. voltooid deelwoord van prisa

prisa

  1. gebiedende wijs van prisa
Schrijfwijzen

Werkwoord

prisa

  1. verleden tijd van prise
  2. voltooid deelwoord van prise

prisa

  1. gebiedende wijs van prise
Schrijfwijzen


Werkwoord 2:

Werkwoord

prisa

  1. onbepaalde wijs, tweede vorm naast prise, zie aldaar

prisa

  1. verleden tijd van prisa
  2. voltooid deelwoord van prisa
Schrijfwijzen

prisa

  1. gebiedende wijs van prisa
Schrijfwijzen

Werkwoord

prisa

  1. verleden tijd van prise
  2. voltooid deelwoord van prise
Schrijfwijzen

prisa

  1. gebiedende wijs van prise
Schrijfwijzen


Werkwoord 3:

Werkwoord

prisa

  1. onbepaalde wijs, tweede vorm naast prise, zie aldaar

Zelfstandig naamwoord

prisa, v

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van prise


Spaans

Uitspraak
Woordafbreking
  • pri·sa
enkelvoud meervoud
prisa prisas

Zelfstandig naamwoord

prisa v

  1. haast, gehaastheid, spoed
  2. drukte


Zweeds

Uitspraak
Woordafbreking
  • pri·sa
Naar frequentie 8679
stamtijd
infinitief verleden
tijd
supinum
prisa
prisade
prisad
volledig

Werkwoord

prisa

  1. dankbaar zijn voor voor iets of tegen iemand, waarderen, zich gelukkig prijzen (jmnd. achten, etwas schätzen, mögen, würdigen)
  2. hemelhoog prijzen, hoog prijzen, prijzen, verheerlijken, loven
  3. trots zijn op iets
  4. ophemelen, verheerlijken
  5. een toespraak houden
  6. eer bewijzen, eren, gedenken, herdenken
Synoniemen