souffleren/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van souffleren
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		souffleren			te souffleren
	toekomend		zullen souffleren			te zullen souffleren
voltooid	tegenwoordig		hebben gesouffleerd			te hebben gesouffleerd
	toekomend		gesouffleerd zullen hebben			gesouffleerd te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	soufflerend		gesouffleerd			ev. souffleer	mv. verouderd souffleert	soufflere
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	souffleer	souffleert	souffleert	souffleert	souffleert	souffleren	souffleren	souffleren
verleden (o.v.t.)	souffleerde	souffleerde	souffleerde	souffleerde	souffleerde	souffleerden	souffleerden	souffleerden
toekomend (o.t.t.t.)	zal souffleren	zult/zal souffleren	zult/zal souffleren	zult souffleren	zal souffleren	zullen souffleren	zullen souffleren	zullen souffleren
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou souffleren	zou souffleren	zou(dt) souffleren	zoudt souffleren	zou souffleren	zouden souffleren	zouden souffleren	zouden souffleren
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb gesouffleerd	hebt gesouffleerd	hebt/heeft gesouffleerd	hebt gesouffleerd	heeft gesouffleerd	hebben gesouffleerd	hebben gesouffleerd	hebben gesouffleerd
verleden (v.v.t.)	had gesouffleerd	had gesouffleerd	had gesouffleerd	hadt gesouffleerd	had gesouffleerd	hadden gesouffleerd	hadden gesouffleerd	hadden gesouffleerd
toekomend (v.t.t.t.)	zal gesouffleerd hebben	zal/zult gesouffleerd hebben	zult/zal gesouffleerd hebben	zult gesouffleerd hebben	zal gesouffleerd hebben	zullen gesouffleerd hebben	zullen gesouffleerd hebben	zullen gesouffleerd hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou gesouffleerd hebben	zou gesouffleerd hebben	zou/zoudt gesouffleerd hebben	zoudt gesouffleerd hebben	zou gesouffleerd hebben	zouden gesouffleerd hebben	zouden gesouffleerd hebben	zouden gesouffleerd hebben
onpersoonlijke lijdende vorm gesouffleerd worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt gesouffleerd				er is gesouffleerd
verleden	er werd gesouffleerd				er was gesouffleerd
toekomend	er zal gesouffleerd worden				er zal gesouffleerd zijn
voorwaardelijk	er zou gesouffleerd worden				er zou gesouffleerd zijn