souffleer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- souf·fleer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
souffleren |
souffleer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van souffleren
- Ik souffleer.
- gebiedende wijs van souffleren
- Souffleer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van souffleren
- Souffleer je?