smokkelen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van smokkelen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		smokkelen			te smokkelen
	toekomend		zullen smokkelen			te zullen smokkelen
voltooid	tegenwoordig		hebben gesmokkeld			te hebben gesmokkeld
	toekomend		gesmokkeld zullen hebben			gesmokkeld te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	smokkelend		gesmokkeld			ev. smokkel	mv. verouderd smokkelt	smokkele
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	smokkel	smokkelt	smokkelt	smokkelt	smokkelt	smokkelen	smokkelen	smokkelen
verleden (o.v.t.)	smokkelde	smokkelde	smokkelde	smokkelde	smokkelde	smokkelden	smokkelden	smokkelden
toekomend (o.t.t.t.)	zal smokkelen	zult/zal smokkelen	zult/zal smokkelen	zult smokkelen	zal smokkelen	zullen smokkelen	zullen smokkelen	zullen smokkelen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou smokkelen	zou smokkelen	zou(dt) smokkelen	zoudt smokkelen	zou smokkelen	zouden smokkelen	zouden smokkelen	zouden smokkelen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb gesmokkeld	hebt gesmokkeld	hebt/heeft gesmokkeld	hebt gesmokkeld	heeft gesmokkeld	hebben gesmokkeld	hebben gesmokkeld	hebben gesmokkeld
verleden (v.v.t.)	had gesmokkeld	had gesmokkeld	had gesmokkeld	hadt gesmokkeld	had gesmokkeld	hadden gesmokkeld	hadden gesmokkeld	hadden gesmokkeld
toekomend (v.t.t.t.)	zal gesmokkeld hebben	zal/zult gesmokkeld hebben	zult/zal gesmokkeld hebben	zult gesmokkeld hebben	zal gesmokkeld hebben	zullen gesmokkeld hebben	zullen gesmokkeld hebben	zullen gesmokkeld hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou gesmokkeld hebben	zou gesmokkeld hebben	zou/zoudt gesmokkeld hebben	zoudt gesmokkeld hebben	zou gesmokkeld hebben	zouden gesmokkeld hebben	zouden gesmokkeld hebben	zouden gesmokkeld hebben
onpersoonlijke lijdende vorm gesmokkeld worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt gesmokkeld				er is gesmokkeld
verleden	er werd gesmokkeld				er was gesmokkeld
toekomend	er zal gesmokkeld worden				er zal gesmokkeld zijn
voorwaardelijk	er zou gesmokkeld worden				er zou gesmokkeld zijn