smokkel

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • smok·kel
enkelvoud meervoud
naamwoord smokkel -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

smokkel m [1]

  1. het smokkelen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen

Werkwoord

vervoeging van
smokkelen

smokkel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van smokkelen
    • Ik smokkel. 
  2. gebiedende wijs van smokkelen
    • Smokkel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van smokkelen
    • Smokkel je? 

Gangbaarheid

91 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen