root

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • root

Werkwoord

vervoeging van
roten

root

  1. enkelvoud tegenwoordige tijd van roten
  2. gebiedende wijs van roten

Gangbaarheid

44 % van de Nederlanders;
49 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be


Engels

enkelvoud meervoud
root roots

Zelfstandig naamwoord

root

  1. (plantkunde), (groente) wortel
  2. (wiskunde) wortel


Limburgs

Uitspraak
  • IPA: /roːt/ (Etsbergs)

Zelfstandig naamwoord

root v

  1. wortel (van een plant)
Verbuiging
Synoniemen


Nedersaksisch

Bijvoeglijk naamwoord

root

  1. (kleur) rood; de kleur rood hebbend
Schrijfwijzen


Plautdietsch

Bijvoeglijk naamwoord

root

  1. (kleur) rood; de kleur rood hebbend


Oost-Fries

Bijvoeglijk naamwoord

root

  1. (kleur) rood; de kleur rood hebbend
Synoniemen


Westfaals

Bijvoeglijk naamwoord

root

  1. (West-Münsterlands) (kleur) rood; de kleur rood hebbend
Synoniemen