revers

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • re·vers
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘kraagomslag van een jas’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord revers revers
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de reversm

  1. de keerzijde van munten of waardepapier
    • Op de revers van een munt is een afbeelding te zien. 
  2. een op- of omslag aan de voorzijde van een jas of vest
    • Doordat hij zijn koffie morste, is zijn hele revers vies geworden. 
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

83 % van de Nederlanders;
71 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen


Middelengels

Bijwoord

revers

  1. op de kop; in omgekeerde richting


Noors

Uitspraak
Woordafbreking
  • re·vers

Zelfstandig naamwoord

revers

  1. genitief onbepaald mannelijk meervoud van rev


Tsjechisch

Uitspraak
  • IPA: /rɛvɛrs/
Woordafbreking
  • re·vers

Zelfstandig naamwoord

revers monbezield

  1. revers; de keerzijde van munten of waardepapier
Verbuiging
Schrijfwijzen
Synoniemen
Antoniemen

Meer informatie

Verwijzingen