Naar inhoud springen

rail

Uit WikiWoordenboek
1. Rails als metalen staven
  • rail
  • Van Engels rail "lat, dwarshout". In de betekenis van ‘spoorstaaf’ voor het eerst aangetroffen in 1839 [1][2]
enkelvoud meervoud
naamwoord rail rails
verkleinwoord railtje railtjes

derailv/m

  1. een metalen staaf waar het wiel van een railvoertuig op rijdt
    • Een trein rijdt op rails. 
  2. (spoorwegen) een baan waar een railvoertuig over rijdt
    • Het vervoer vond plaats per rail. 
  3. een metalen richel waarover een deur of luik kan schuiven
    • Een schuifdeur loopt over een rail. 
  4. een metalen richel waarover een gordijn dat aan wieltjes hangt, kan rollen
    • De rail voor het gordijn zit boven het raam bevestigd. 
98 %van de Nederlanders;
96 %van de Vlamingen.[3]


enkelvoud meervoud
rail rails

[A] rail

  1. reling
  2.  lat zn 
  3. wagenladder
  4. (bouwkunde) dwarshout

[B] rail

  1. (kraanvogelachtigen)  ral zn 
vervoeging
onbepaalde wijs to  rail 
he/she/it  rails 
verleden tijd  railed 
voltooid
deelwoord
 railed 
onvoltooid
deelwoord
 railing 
gebiedende wijs  rail 

[A] rail

  1. onovergankelijk, (verkeer) met het spoorvervoer reizen
  2. overgankelijk afrasteren, omheinen

[B] rail

  1. onovergankelijk fulmineren, schelden, tekeergaan


enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  rail     le rail     rails     les rails  

rail m

  1. rail [1]
  2. (spoorwegen) rail [2]
  3. rail [3]
  4. rail [4]