spoorweg

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • spoor·weg
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord spoorweg spoorwegen
verkleinwoord spoorweggetje
spoorwegje
spoorweggetjes
spoorwegjes

Zelfstandig naamwoord

de spoorwegm

  1. (spoorwegen) pad dat middels de aanleg van rails en bielzen geschikt gemaakt is voor treinvervoer
     Het Grand Hotel was al in 1893 klaar, het sanatorium tien jaar later, aan de zuidkant van de spoorweg werden grote villa's gebouwd, de huizen van de arbeiders kwamen aan de noordkant.[3]
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen


Afrikaans

Uitspraak
Woordafbreking
  • spoor·weg

Zelfstandig naamwoord

spoorweg

  1. spoorweg, spoorbaan