omkrullen/vervoeging
Uiterlijk
aan de buitenkant wat naar binnen buigen, een wat opgerolde vorm aannemen, een krul vormen
aan de buitenkant naar binnen verbuigen, enigszins oprollen, een krulvorm geven
vervoeging van de bedrijvende vorm van omkrullen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | omkrullen | om te krullen | ||||||
toekomend | zullen omkrullen om zullen krullen |
te zullen omkrullen om te zullen krullen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben omgekruld | te hebben omgekruld | ||||||
toekomend | omgekruld zullen hebben | omgekruld te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
omkrullend | omgekruld | ev. krul om |
mv. verouderd krult om |
krulle om (bijzin) omkrulle | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | krul om | krult om | krult om | krult om | krult om | krullen om | krullen om | krullen om | |
verleden (o.v.t.) | krulde om | krulde om | krulde om | krulde om | krulde om | krulden om | krulden om | krulden om | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal omkrullen | zult/zal omkrullen | zult/zal omkrullen | zult omkrullen | zal omkrullen | zullen omkrullen | zullen omkrullen | zullen omkrullen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou omkrullen | zou omkrullen | zou(dt) omkrullen | zoudt omkrullen | zou omkrullen | zouden omkrullen | zouden omkrullen | zouden omkrullen | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | omkrul | omkrult | omkrult | omkrult | omkrult | omkrullen | omkrullen | omkrullen | |
verleden (o.v.t.) | omkrulde | omkrulde | omkrulde | omkrulde | omkrulde | omkrulden | omkrulden | omkrulden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal omkrullen om zal krullen |
zult/zal omkrullen om zult/zal krullen |
zult/zal omkrullen om zult/zal krullen |
zult omkrullen om zult krullen |
zal omkrullen om zal krullen |
zullen omkrullen om zullen krullen |
zullen omkrullen om zullen krullen |
zullen omkrullen om zullen krullen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou omkrullen om zou krullen |
zou omkrullen om zou krullen |
zou(dt) omkrullen om zou(dt) krullen |
zoudt omkrullen om zoudt krullen |
zou omkrullen om zou krullen |
zouden omkrullen om zouden krullen |
zouden omkrullen om zouden krullen |
zouden omkrullen om zouden krullen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb omgekruld | hebt omgekruld | hebt/heeft omgekruld | hebt omgekruld | heeft omgekruld | hebben omgekruld | hebben omgekruld | hebben omgekruld | |
verleden (v.v.t.) | had omgekruld | had omgekruld | had omgekruld | hadt omgekruld | had omgekruld | hadden omgekruld | hadden omgekruld | hadden omgekruld | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal omgekruld hebben | zal/zult omgekruld hebben | zult/zal omgekruld hebben | zult omgekruld hebben | zal omgekruld hebben | zullen omgekruld hebben | zullen omgekruld hebben | zullen omgekruld hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou omgekruld hebben | zou omgekruld hebben | zou/zoudt omgekruld hebben | zoudt omgekruld hebben | zou omgekruld hebben | zouden omgekruld hebben | zouden omgekruld hebben | zouden omgekruld hebben |
rond iets of iemand de vorm van een of meer spiralen aannemen, met krullen omringen
vervoeging van de bedrijvende vorm van omkrullen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | omkrullen | te omkrullen | ||||||
toekomend | zullen omkrullen | te zullen omkrullen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | omkruld | te omkruld | ||||||
toekomend | omkruld zullen | omkruld te zullen | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
omkrullend | omkruld | ev. omkrul |
mv. verouderd omkrult |
omkrulle | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | omkrul | omkrult | omkrult | omkrult | omkrult | omkrullen | omkrullen | omkrullen | |
verleden (o.v.t.) | omkrulde | omkrulde | omkrulde | omkrulde | omkrulde | omkrulden | omkrulden | omkrulden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal omkrullen | zult/zal omkrullen | zult/zal omkrullen | zult omkrullen | zal omkrullen | zullen omkrullen | zullen omkrullen | zullen omkrullen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou omkrullen | zou omkrullen | zou(dt) omkrullen | zoudt omkrullen | zou omkrullen | zouden omkrullen | zouden omkrullen | zouden omkrullen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij |