novemberweer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- no·vem·ber·weer
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van november zn en weer zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | novemberweer | |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
novemberweer
- het najaarsweer dat normaal is voor november
- ▸ Het wordt volgende week koud weer met winterse temperaturen, meldt weeronline. Na het weekend draait de wind naar het oosten tot noordoosten, wat een voorbode is voor koud novemberweer.[1]
Verwante begrippen
- januariweer, februariweer, maartweer, aprilweer, meiweer, juniweer, juliweer, augustusweer, septemberweer, oktoberweer, decemberweer
Gangbaarheid
- Het woord novemberweer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron “Koud novemberweer op komst na het weekend” (13 november 2018, 11:59), Het Parool