juliweer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ju·li·weer
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van juli zn en weer zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | juliweer | |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
juliweer
- het zomerweer zoals dat normaal is voor juli
- ▸ Op sommige dagen passeren 700 tot 800 bezoekers het toegangshek van Aquadrome. Het zwemparadijs trekt deze vakantiemaand veel ouders met kinderen. En opvallend veel Duitse bezoekers. Directeur Dirk Bouwman ziet het tevreden aan. Natuurlijk speelt het minder goede juliweer het overdekte bad in de kaart, maar Bouwman is er van overtuigd dat de activiteiten in en rond het waterbassin van invloed zijn.[1]
Verwante begrippen
- januariweer, februariweer, maartweer, aprilweer, meiweer, juniweer, augustusweer, septemberweer, oktoberweer, novemberweer, decemberweer
Gangbaarheid
- Het woord 'juliweer' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron “Meer dan alleen zwemmen” (17-07-2008), Tubantia