januariweer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ja·nu·a·ri·weer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord januariweer
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

januariweer

  1. het winterweer zoals dat normaal is voor januari
     Voor komende week blijft het sombere januariweer echter aanhouden, voorspelt de meteoroloog. ,,Er is een behoorlijke doorstroming in de atmosfeer. Zo nu en dan zullen er dus storingen en opklaringen zijn.” Wel blijft het algemene beeld volgens hem voorlopig grijs. Al zal het niet meer zo hardnekkig zijn als in de afgelopen periode, met ‘s ochtends flinke mistbanken.[1]


Verwante begrippen

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 24 augustus 2023 Weblink bron
    Sami Kappé
    “Het zonnetje schijnt, maar dat zal niet het hele weekend zo blijven” (28 jan. 2022), Tubantia