septemberweer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- sep·tem·ber·weer
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van september zn en weer zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | septemberweer | |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
septemberweer [1]
- het nazomerweer zoals dat normaal is voor september
- ▸ Drie keer 70.000 racefans zagen in stralend septemberweer Verstappen zegevieren. "Natuurlijk was de uitslag fantastisch, maar we hebben een derde van onze bezoekers moeten teleurstellen", zegt circuitdirecteur Robert van Overdijk. "Nu gaan we voor 110.000 bezoekers per dag."[2]
- ▸ Horecagelegenheden in Zeeland zitten met de handen in het haar. Door het mooie septemberweer is het nog altijd druk op de eilanden en daar hadden ze geen rekening mee gehouden. Want ook in Zeeland zitten de terrassen vol, maar personeel om alle mensen te bedienen is nauwelijks te vinden.[3]
Verwante begrippen
- januariweer, februariweer, maartweer, aprilweer, meiweer, juniweer, juliweer, augustusweer, oktoberweer, novemberweer, decemberweer
Gangbaarheid
- Het woord 'septemberweer' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Joost Smedema“Zandvoort maakt zich geen zorgen om oranjezee: ‘We hebben 109.000 beveiligers'” (Zaterdag 16 juli 2022, 11:28), NOS
- ↑ Weblink bron “De zomer gaat door, maar zijn we erop berekend?” (Maandag 12 september 2016, 21:14), NOS