nerf

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  nerf    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• nerf

Woordherkomst en -opbouw

• Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘zenuw’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1850
• In de betekenis van ‘oneffenheid in leer’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1599

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	nerf	nerven
verkleinwoord	nerfje	nerfjes

Zelfstandig naamwoord

de nerf v / m

1. (biologie) verdikte, van de steel uitgaande vaatbundel in een blad, bladnerf
2. structuur van houtvezels in de lengterichting van de stam, houtnerf
3. structuur van vezels in papier
4. de oneffenheid op leer of een dierenhuid
5. zenuw

Verwante begrippen

• ader, band, reep, ribbel, streep, strook, vlam

Hyponiemen

• bladnerf, eennervig, handnervig, hoofdnerf, houtnerf, kromnervig, middennerf, randnervig, veernervig, vinnervig, zaadnerf

Afgeleide begrippen

• drienerfmuur, nerfamarant, nervig, zwartnervig

Vertalingen

    1. bladnerf   

Spaans: nervadura (es) v, vena (es) v, nervio (es) m

    1.   

Engels: rib (en), vein (en)

Spaans: nervadura (es) v, nervio (es) m, vena (es) v, veta (es) v

Werkwoord

vervoeging van
nerven

nerf

1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van nerven
   

   • Ik nerf. 

2. gebiedende wijs van nerven
   

   • Nerf! 

3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van nerven
   

   • Nerf je? 

Gangbaarheid

• Het woord nerf staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "nerf" herkend door:

96 %	van de Nederlanders;
94 %	van de Vlamingen.

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.

Frans

Uitspraak

• Geluid:  nerf    (hulp, bestand)
• IPA: /nɛʁ/

enkelvoud		meervoud
zonder lidwoord	met lidwoord	zonder lidwoord	met lidwoord
nerf	le nerf	nerfs	les nerfs

Zelfstandig naamwoord

nerf m

1. (anatomie) zenuw [1]
2. (figuurlijk) zenuw [2]; emotionele gespannenheid