naast

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • naast
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘bijwoord van plaats’ voor het eerst aangetroffen in 1285 [1]
  • [2]

Bijvoeglijk naamwoord

naast

  1. onverbogen vorm van de overtreffende trap van na
stellend
onverbogen naast
verbogen naaste
partitief naasts

Bijvoeglijk naamwoord

naast [3]

  1. dichtstbijzijnd
  2. meest vertrouwd
  3. meest verwant

Voorzetsel

naast

  1. aan de zijkant van
    • Op deze foto zie je hem naast zijn beste vriend staan. 
     De jongen naast me deed zijn koplamp aan waardoor de in de muur gekraste namen zichtbaar werden: hier waren al eerder mensen gestrand.[4]
Hyponiemen
Anagrammen
Uitdrukkingen en gezegden
  • Naast je schoenen lopen
veel te trots zijn op iets
Vertalingen
  vnw. bijw.
  voorzetselbijwoord     naast  
 persoonlijk     ernaast  
aanwijz.   nabij     hiernaast  
  veraf     daarnaast  
  vragend/betrekk.     waarnaast  


Bijwoord

naast

  1. het doel missend
    • Het schot ging helaas naast. 
  2. prepositioneel deel van een voornaamwoordelijk bijwoord
    • ernaast: Er stond een boompje naast. 

Werkwoord

vervoeging van
naasten

naast

  1. enkelvoud tegenwoordige tijd van naasten
  2. gebiedende wijs van naasten

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen