live

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • live
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘niet van bandopnames’ voor het eerst aangetroffen in 1966 [1]
  • van het Engels [2]
stellend
onverbogen live
verbogen

Bijvoeglijk naamwoord

live

  1. rechtstreeks zonder eerst opnames te maken
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

95 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen


Engels

Bijvoeglijk naamwoord

live

  1. live, rechtstreeks
  2. levend
  3. levendig
  4. onder stroom staand

Werkwoord

live

  1. leven
  2. verderleven
  3. wonen


Frans

Zelfstandig naamwoord

live

  1. (taal) Lijflands


Picardisch

Zelfstandig naamwoord

live

  1. boek


Waals

Zelfstandig naamwoord

live m

  1. boek