leg
- leg
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | leg | leggen |
verkleinwoord |
leg m
- het leggen van eieren
- Deze kip is niet aan de leg.
vervoeging van |
---|
leggen |
leg
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van leggen
- Ik leg.
- gebiedende wijs van leggen
- Leg!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van leggen
- Leg je?
- Het woord leg staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "leg" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
89 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
enkelvoud | meervoud |
---|---|
leg | legs |
- leg
leg
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 3
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 98 %
- Prevalentie Vlaanderen 89 %
- Woorden in het Engels
- Woorden in het Engels van lengte 3
- Woorden in het Engels met audioweergave
- Zelfstandig naamwoord in het Engels
- Anatomie in het Engels