overleg

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • over·leg
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord overleg overleggen
verkleinwoord overlegje overlegjes

Zelfstandig naamwoord

overleg o

  1. beraad, beraadslaging
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
overleggen

overleg

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overleggen
    • Ik overleg. 
  2. gebiedende wijs van overleggen
    • Overleg! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overleggen
    • Overleg je? 
Verwante begrippen

Werkwoord

vervoeging van
overleggen

overleg

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overleggen
    • ... dat ik overleg. 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be


Nedersaksisch

Zelfstandig naamwoord

overleg

  1. overleg