bijleg
Uiterlijk
- bij·leg
vervoeging van |
---|
bijleggen |
bijleg
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bijleggen
- ... dat ik bijleg.
- Het woord bijleg staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bijleg" herkend door:
75 % | van de Nederlanders; |
77 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be