gel

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • gel
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘geleiachtige stof’ voor het eerst aangetroffen in 1909 [1]
  • van Engels gel [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord gel gels
verkleinwoord gelletje gelletjes

Zelfstandig naamwoord

gel m of o

  1. (scheikunde) een gecrosslinkt polymeer van voldoende verdunning om vervormbaar te zijn zonder spontaan te vloeien
    • Gels worden onder andere toegepast bij elektroforese. 
  2. een product om haar mee in model te houden
    • Hij doet vaak gel in zijn haar. 
Anagrammen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen


Nedersaksisch

Bijvoeglijk naamwoord

gel

  1. (kleur) geel; geel hebbend als kleur
Schrijfwijzen


Spaans

Uitspraak
Woordafbreking
  • gel
enkelvoud meervoud
gel geles

Zelfstandig naamwoord

gel m

  1. gel

Verwijzingen


Tsjechisch

Uitspraak
  • IPA: /gɛl/, /gɛːl/
Woordafbreking
  • gel

Zelfstandig naamwoord

gel monbezield

  1. gel
Verbuiging
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen

Verwijzingen