kin
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- kin
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘deel van de onderkaak’ voor het eerst aangetroffen in 1201 [1]
- [tussenwerpsel] via Jiddisch van Hebreeuws כן (ken) oorspronkelijk "aldus, zo"; later "ja"[2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kin | kinnen |
verkleinwoord | kinnetje | kinnetjes |
Zelfstandig naamwoord
kin m
Vertalingen
1. het vooruitstekende deel van de onderkaak
|
Tussenwerpsel
kin!
Synoniemen
Gangbaarheid
- Het woord kin staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kin" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "kin" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Endt, E. & L. FrerichsBargoens woordenboek 20e druk (2011) Bert Bakker, Amsterdam; ISBN 9789035136526; p. 63
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Uitspraak
- IPA: /kxɪ̀n/
Zelfstandig naamwoord
kin
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 3
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Jiddisch-Hebreeuws in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Anatomie in het Nederlands
- Tussenwerpsel in het Nederlands
- Trefwoorden in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 100 %
- Woorden in het Navajo
- Woorden in het Navajo met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Navajo