jij-bakken/vervoeging
Uiterlijk
vervoeging van de bedrijvende vorm van jij-bakken | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | jij-bakken | te jij-bakken | ||||||
toekomend | zullen jij-bakken | te zullen jij-bakken | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gejij-bakt | te hebben gejij-bakt | ||||||
toekomend | gejij-bakt zullen hebben | gejij-bakt te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
jij-bakkend | gejij-bakt | ev. jij-bak |
mv. verouderd jij-bakt |
jij-bakke | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | jij-bak | jij-bakt | jij-bakt | jij-bakt | jij-bakt | jij-bakken | jij-bakken | jij-bakken | |
verleden (o.v.t.) | jij-bakte | jij-bakte | jij-bakte | jij-bakte | jij-bakte | jij-bakten | jij-bakten | jij-bakten | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal jij-bakken | zult/zal jij-bakken | zult/zal jij-bakken | zult jij-bakken | zal jij-bakken | zullen jij-bakken | zullen jij-bakken | zullen jij-bakken | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou jij-bakken | zou jij-bakken | zou(dt) jij-bakken | zoudt jij-bakken | zou jij-bakken | zouden jij-bakken | zouden jij-bakken | zouden jij-bakken | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gejij-bakt | hebt gejij-bakt | hebt/heeft gejij-bakt | hebt gejij-bakt | heeft gejij-bakt | hebben gejij-bakt | hebben gejij-bakt | hebben gejij-bakt | |
verleden (v.v.t.) | had gejij-bakt | had gejij-bakt | had gejij-bakt | hadt gejij-bakt | had gejij-bakt | hadden gejij-bakt | hadden gejij-bakt | hadden gejij-bakt | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal gejij-bakt hebben | zal/zult gejij-bakt hebben | zult/zal gejij-bakt hebben | zult gejij-bakt hebben | zal gejij-bakt hebben | zullen gejij-bakt hebben | zullen gejij-bakt hebben | zullen gejij-bakt hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gejij-bakt hebben | zou gejij-bakt hebben | zou/zoudt gejij-bakt hebben | zoudt gejij-bakt hebben | zou gejij-bakt hebben | zouden gejij-bakt hebben | zouden gejij-bakt hebben | zouden gejij-bakt hebben | |
onpersoonlijke lijdende vorm gejij-bakt worden | |||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||
tegenwoordig | er wordt gejij-bakt | er is gejij-bakt | |||||||
verleden | er werd gejij-bakt | er was gejij-bakt | |||||||
toekomend | er zal gejij-bakt worden | er zal gejij-bakt zijn | |||||||
voorwaardelijk | er zou gejij-bakt worden | er zou gejij-bakt zijn |