inklimmen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van inklimmen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		inklimmen			in te klimmen
	toekomend		zullen inklimmen in zullen klimmen			te zullen inklimmen in te zullen klimmen
voltooid	tegenwoordig		zijn ingeklommen			te zijn ingeklommen
	toekomend		ingeklommen zullen zijn			ingeklommen te zullen zijn
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	inklimmend		ingeklommen			ev. klim in	mv. verouderd klimt in	klimme in (bijzin) inklimme
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
hoofdzin	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	klim in	klimt in	klimt in	klimt in	klimt in	klimmen in	klimmen in	klimmen in
verleden (o.v.t.)	klom in	klom in	klom in	klom in	klom in	klommen in	klommen in	klommen in
toekomend (o.t.t.t.)	zal inklimmen	zult/zal inklimmen	zult/zal inklimmen	zult inklimmen	zal inklimmen	zullen inklimmen	zullen inklimmen	zullen inklimmen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou inklimmen	zou inklimmen	zou(dt) inklimmen	zoudt inklimmen	zou inklimmen	zouden inklimmen	zouden inklimmen	zouden inklimmen
bijzin	.. dat ik	.. dat jij, je	.. dat u	.. dat gij	.. dat hij, zij, het	.. dat wij	.. dat jullie	.. dat zij
tegenwoordig (o.t.t.)	inklim	inklimt	inklimt	inklimt	inklimt	inklimmen	inklimmen	inklimmen
verleden (o.v.t.)	inklom	inklom	inklom	inklom	inklom	inklommen	inklommen	inklommen
toekomend (o.t.t.t.)	zal inklimmen in zal klimmen	zult/zal inklimmen in zult/zal klimmen	zult/zal inklimmen in zult/zal klimmen	zult inklimmen in zult klimmen	zal inklimmen in zal klimmen	zullen inklimmen in zullen klimmen	zullen inklimmen in zullen klimmen	zullen inklimmen in zullen klimmen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou inklimmen in zou klimmen	zou inklimmen in zou klimmen	zou(dt) inklimmen in zou(dt) klimmen	zoudt inklimmen in zoudt klimmen	zou inklimmen in zou klimmen	zouden inklimmen in zouden klimmen	zouden inklimmen in zouden klimmen	zouden inklimmen in zouden klimmen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben ingeklommen	bent ingeklommen	bent/is ingeklommen	zijt ingeklommen	is ingeklommen	zijn ingeklommen	zijn ingeklommen	zijn ingeklommen
verleden (v.v.t.)	was ingeklommen	was ingeklommen	was ingeklommen	waart ingeklommen	was ingeklommen	waren ingeklommen	waren ingeklommen	waren ingeklommen
toekomend (v.t.t.t.)	zal ingeklommen zijn	zal/zult ingeklommen zijn	zult/zal ingeklommen zijn	zult ingeklommen zijn	zal ingeklommen zijn	zullen ingeklommen zijn	zullen ingeklommen zijn	zullen ingeklommen zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou ingeklommen zijn	zou ingeklommen zijn	zou/zoudt ingeklommen zijn	zoudt ingeklommen zijn	zou ingeklommen zijn	zouden ingeklommen zijn	zouden ingeklommen zijn	zouden ingeklommen zijn